De krullen uit zijn gezicht strijken en op hem gaan liggen,
de lach zo dichtbij en toch niet verder gaan dan

tot daar. Altijd weer die nieuwe poging zoals zon opkomt
en wind het gordijn doet wapperen, handen die

de vingers strekken en zich vouwen. Murmelgeluidjes uit
een beekje langszij terwijl je gewoon in een

kamer ligt, klaterende stemmen die opgewonden een nieuwe
route ontdekken, vrij zijn terwijl je

afspraken hebt. Niets uitleggen. Er is een dag waarop zijn
lijf niet meer meegeeft, niet meer hetzelfde

terug doet, klam aanvoelt, langzaam koud wordt, al uit bed
gerold is, zich verstopt tussen toen en nu, een

spoor trekt door het stof op de vloer, tussen je ooghoeken door
naar buiten vlucht zonder de deur te openen of te sluiten.