Schrijf me, bedelde hij, zoals hij mij schreef. Stiekem en slim,
vanachter het gedeelde bureau, het aanrecht, vanuit

de kerk, de auto, op zijn knie, zonder enveloppe, dubbelgevouwen
en op kousenvoeten. Nooit hoorde ik hoe hij

de boodschap bracht, geen geknisper, geen plofje, licht verschoof
de rij boeken in mijn kamer en stak er een

nieuw hoofdstuk uit. Zoals mijn moeder alles in mijn ruimte een
centimeter verschoof en het iedere keer leek

alsof ik daar niet woonde, niet thuis was. Dan moest ik weer van
voren af aan beginnen met leven. Het waren

eisen en gewoonten, rituelen binnen het gezin, voorkeuren en
hopeloosheden. Bij een eerste manuscript vroeg hij,

verlegen en toch overtuigd, gaat het over mij? Maar misschien
ging het wel elke dag over hem zonder dat hij het wist.