Opeens zijn alle bomen leeg, de buren maken vlekken tegen
de ramen, de straat ligt er verloren bij. In de

tuinen de auto’s, hekken neergelaten, klaterend. Een karretje
van de supermarkt vol met herfstbladeren. Overal

de zieke lucht, roze, geel, vuilwit, blauwzwart, soms een
stukje maan als de voetbal in het lege veldje.

Als er aangebeld wordt, doen we niet open. De nacht arriveert
al om half zeven, de ochtend stelt zich uit.

De rijmloze vriend draagt zijn fiets alle trappen op en als hij
ze weer afdaalt loop ik voor alle zekerheid

voor hem. Zijn broek drupt. Een buurman knutselt aan een
aanhangwagen, ‘voor de wind’ beweert hij

maar ik loop gewoon weer naar boven. Het autootje van de
Picnic haalt net de bocht maar helt vervaarlijk naar rechts.