Het is iets dat je moet kunnen. Zoals zon je overvalt en jij op
het weiland de lucht in staart, zoals zijn hand

vasthouden en niet los kunnen laten terwijl je honderd-en-een
dingen wilt doen, zoals vakantie vieren elders, zoals

wachten tot het spelletje voorbij is, het stoplicht stuk blijkt en
je alle bladen van het boek moet lezen omdat het

anders sneu is voor de schrijver. En dit is dan nog iets met veel
warmte en bezorgde appjes. Er zijn medestanders

bovendien. We hebben elkaar het virus bezorgd, we kussen
en knuffelen en schudden handen. Het enige heerlijke

is een kruis te halen door alle afspraken, flink hard drukkend
in de agenda en dan – als altijd – een geweldige

opluchting te voelen. Daarna begint dat landerige en onrustige
gevoel, zouden we toch niet eventjes?