Armoede is je was hangen in een onverwarmde kamer, de
regen eindeloos, het raam beslagen. Restjes

in een pan gooien en er soep van maken zonder eerst aan
de ingrediënten te hebben geroken. Struikelen

over de rafels van een deurmatje waarop nog net het woord
welkom. Gaan slapen met een jas over je deken,

een kussen op je voeten, denken dat het gewicht een kat is.
Maar armoede is vooral

dat ene telefoontje in de week dat nog niet eens een vraag
aan jou betreft, een soort ‘verkeerd verbonden’

dat je vroeger veel vaker had. Een staat van zijn waarin de
liefde ontbreekt, een kerstbal geschilferd aan

een touwtje dat boven de deur als een maretak fungeert en
die uiteenspat zodra er iemand onder staat.