Even is het of er een kind op blote voeten komt aanrennen of
iets uit een sprookje waarbij je niet echt wilt

omkijken naar waar het geluid vandaan komt, maar zij is groot
en het zijn haar witte gympies die met kleine

nadrukkelijke bewegingen op de vloer tappen alsof zij meten
wil hoe groot haar vertrek is, alsof zij niet weet

nog hoeveel ruimte zij heeft en of zij mij wil laten lachen door
opeens uit een andere hoek te komen, ik dat kind,

zij met onder haar arm een doek waarop vegen en lijnen met
elkaar in gevecht zijn, een kunstwerk dat jaren

daarna aan mijn muren langzaam naar beneden zal komen maar
nu nog voor ons hangt zodat wij op de zachte bank

en in het zonlicht de schaduwen zien van een tot stilstand gekomen
kunstenaar en wij tegen elkaar botsen, heel zachtjes.