Een man in de treincoupé, tegenover me, moet opeens vreselijk
hard lachen en maakt daardoor iedereen aan het schrikken.

Er is namelijk geen enkele aanleiding toe. Zelden lacht men om
de identieke stellen, de hoeveelheid telefoons, de zon

te fel op je hoofd, de schapen buiten of de bagage tussen je voeten.
En zeker lacht men niet uit zichzelf. Hij heeft geen schermpje

met een te luid filmpje, geen koptelefoon aan zijn oren, er ligt
alleen een plastic zakje op de plek naast hem

en daar kijkt hij niet eens naar. Er moet hem iets te binnen zijn
geschoten dat hij vergeten was zoals een bekende

die zich tussen de rijen door wurmt in een aangrenzend station.
Door hem ga je nauwkeuriger kijken, misschien is er

wel iets waardoor je opvrolijkt maar buiten staat politie, in het
park klinkt vuurwerk en de zondag is niet eens echt.