Zoals hij alleen mijn hand houdt bij het oversteken (en ’s nachts
steek je niet over), zo houd alleen ikzelf mij bij elkaar,

ledematen die soms uitsteken, van bed vallen, een andere keer in
de pas lopen. Zelfs niet uit een reflex, stel dat ik

zomaar door het rode licht zal lopen (een provinciaaltje weet dat
allemaal niet), beweegt de arm links van me en terwijl

ik nog zwaai naar een denkbeeldige kennis, is hij al bijna bij de
bocht en bochten zijn (dat weet zelfs ik)

aanduidingen van andere wegen, andere ritmes, andere werelden.
Je kunt maar beter binnen blijven. Tegenwoordig zijn

de reizen alleen de trektochten in zijn hoofd, dat arme hoofd dat
in mijn schoot ligt en nodig gestreeld moet, waar

zijn handen anders voor. Zomaar weet ik andere oplossingen en
toepassingen, ik heb hem dus niet meer nodig.