Als jij mijn hand vasthoudt, houd ik de jouwe. We hoeven
niet eens over te steken, we gaan nergens naar toe.

We kunnen vanuit het raam linksaf slaan en langs het weiland
lopen zonder het te zien, bukken om bloemen te

plukken zonder dat ze zacht in het veld staan te wuiven. En
drinken zelfs zonder het glas vol te zien.

Je proost met het mijne. We kunnen de lijnen trekken die
vanaf het gezicht naar beneden lopen, dan moet je

even mijn hand weer loslaten, dan vang je hem ergens beneden
weer. Ik kan het bed opnieuw opmaken. Als jij

de kruimels verzamelt hebben we eten. We hoeven niet te weten
hoe laat het is, we hebben geen afspraak maar als jij

de deur open doet, volg ik je. Leunend tegen jou zie ik genoeg
van de rest van de wereld.