Soms ruikt er opeens iets naar jou terwijl dat natuurlijk
helemaal niet kan. Alsof je om de hoek bent

verdwenen maar daar giechelend nog staat te wachten,
mij wilt laten schrikken. Ik zet mijn stappen

behoedzamer, scherm alvast mijn lijf af. In de bocht staat
een tafel, een stoel, een kast. Er zijn geen sporen.

In het breiwerk zit een rood kort haartje terwijl de poes al
jaren dood is, op zolder ligt het zilverwerk van

mijn Beppe, helemaal achter in de koelkast ligt nog een
brokje van de allerlekkerste kaas. Hoog in

de boom een laatste vogel. Om me heen het gedreun van
een hamer die steeds maar weer de laatste

spijker wil slaan terwijl ik het telefoonnummer van jou
herhaal, het enige dat ik al twintig jaar ken.