Er zijn ochtenden die niet bestaan. Die zo donker nog in flarden
in de bomen hangen. Met berichtjes uit een ander

deel van deze wereld van een kind waarover we altijd dromen.
Die de nacht door stukjes loslaat van de vlucht.

Waarover we dan wakend zweten, gillen bijna en pas na een dag
met dezelfde jetlag plaatsen. We begrijpen niets

van afstanden. Ik moet een wereldbol. Een vinger die helpt wijzen.
Als we opnieuw in slaap vallen ruist de regen.

De bomen laten los. Zijn grijns verschijnt. Nog drie conferenties
te gaan. Er zijn weken die niet bestaan. In het lijf

wonen we allemaal in dezelfde straat. We lopen hoogstens. Nu
goed, een oude Volvo op de hoek en een hond met

oren van pluche op de bijrijdersstoel. Als we toeteren stappen
alle onderdelen in, schaterende kinderen, pet achterstevoren.