Ongewild onderdeel te zijn van een kluwende massa die zich klit
aan elkaar en voortbeweegt, sommigen in het oranje,

anderen in het zakelijk blauw, velen in uitgezakt en te kort katoen,
pratend, zingend, hijsend, schreeuwend, en weliswaar

tegen de stroom in gaand, ploeterend, zich verbazend, zich absoluut
verwijderend van dat geheel, overvalt een totale

overbodigheid ons, eerst nog in de vorm van een smal protest, een
echt niet willen horen wat er gescandeerd wordt, later

in een groot verdriet over het verloren gaan van een gewijde stilte,
een betekenis, een intelligentie, een cultuur (of is dat

deze) en alleen in de heel vroege ochtend, jasje los, of ’s avonds
door de koele velden, bijna mist te zien daarboven,

vermoedelijke thuiskomst in het vizier, iets van bestemming maar
de noodzaak tot acceptatie blijft achterwege.