In een droom ligt ze opnieuw in mijn armen, net zo groot als
haar kinderen die om ons heen drentelen, haar

gezicht glad en zonder make up, haar stem nog even hoog. Ze
zegt dat ik haar irriteer, het is een verwijt dat ik

mezelf verzin. Ze doet denken aan de Barbies die met harde
onderdelen niet te knuffelen waren behalve bij

hun zachte schedels waar het haar in plukjes rondom hing, het
neusje scherp nog, de ogen aangezet met wat extra

viltstift, de kleding zelf gebreid op de dunste pennen, de puntige
hakjes altijd verliezend. Ze kwamen van zolder en haar

zonen wilden meteen leren breien, kamden met hun vingers het
overgebleven haar en stopten ze rechtop in de grootste

sportwagen om ze vervolgens in een scherpe bocht te verliezen.
Ze konden meteen weer terug in de doos, zei zij toen.