Naarmate we verder komen worden de wegen van onze jeugd
herkenbaar. Is er eerst nog sprake van nieuwbouw,

wildgroei, wegomlegging en sloop, later vertonen gele bordjes
de namen die we vroeger nieuwsgierig lazen,

het water aan weerszijden van de dijk, de schapen bovenop.
Een spiegelende weg, de glanzende

enorm uitgestrekte zee, een mamma die gilde, de boterhammen
halverwege. Dan de ene kerktoren, het

groepje huizen, de paar koeien, vier wolken en de mast van de
boten die nadrukkelijk door de opgedraaide brug

glijden. Naarmate we meer mensen spreken, allemaal familie,
zijn onze ouders weer levend, hebben hun

mooiste kleren aan, de liefste en meest open oom en tante die
zij kenden en wij de kleinste leden van het gezin.