Terwijl koeien losbreken, de trap opstormen en door een plastic
klepperend tentzeil naast me komen staan en ik

vergeefs mijn ouders roep om hulp en pas na uren mijn vader in
zijn oude regenjas het doek opzij trekt en schrikt

van de ravage en alle beesten, de droom voorbij en iedereen weer
de trap af, stapel ik gelakte doosjes tot een installatie op

elkaar, snuif de geur van verf en lente, leg in sommige uitverkoren
bakjes een flard van leven, een bloem,

een vlinder van papier, een herinnering, toren hoog op elkaar,
probeer bij de bloesem te komen van een boom

die zachtjes tegen de hut tikt en maak een foto van het geheel. Zo
is er een ongedachte combinatie die het best werkt in

een vroeg ochtenduur omdat daar alles goed is en alleen die vreselijk
strak aangesnoerde jas van mijn vader me dwars zit.