Ze vroeg zich af of zij dit was. De warme plek nog in het
bed, de lachende vrouw aan tafel, de beweging

tegen wind in, het kraken van de sporen, of het niet iemand
of iets anders kon zijn, moest zijn zelfs.

Ze dacht aan een dier, zwart, dat soepel en spiedend door
de bomen gleed of een meisje dat met

lichte jurk zou blijven haken aan de takken en dan bloot
verder moest. Of ze niet beter kon blijven

liggen in het midden, net tegen de kuil van behaaglijkheid
of haar grapje moest herhalen terwijl ze rondging

met de schalen. Soms was het haar onduidelijk wie ze wilde
zijn. Het dier had de voorkeur, gewoon vanwege

zijn soepelheid en dat zwart, maar eigenlijk was ze bang
voor alles dat zich daar buiten ophield.