Met in de tas een thermometer, een zelftest, een puddingbroodje,
zacht, alle symptomen of iets dat daarop lijkt, een

koele hand op zijn heet voorhoofd, een optimistische kijk op de
komende drie dagen en het verzameld werk van

een grootheid, pet op het hoofd, doorkruisen we de stad zoals we
dat elke week een keer doen. Soms beginnen we

elders, slaan niet af maar maken een bocht om een mogelijk obstakel,
doen niet alsof we de trein nemen maar naar de kerk gaan

of een ander ritueel dat ooit het onze was. Altijd komen we bij
zijn voordeur, toetsen de code in en dwalen tot in de

onderste regionen waar hij niets hoort, weinig ziet maar toch kans
zag besmet te raken wellicht. Als ik alles uitpak is hij

beter. Ik had alleen maar, zegt hij, een warm hoofd. Terug vraag
ik me af hoe ik me voel. Moe en nat waarschijnlijk.