Bijna elke nacht begint met een ontmoeting. Soms blijven
we steken in een kledingstuk alsof we gewillig

de armen hooghouden maar met het hoofd blijven steken,
vaak ook ligt er een spoor van dat wat we

uittrokken. Soms ligt er van hem hetzelfde, iets netter. De
sokken bij elkaar, het hemd zelfs gevouwen.

Vervolgens hangen we in een zin die niet wil lopen, een
woord dwars of opeens onzegbaar, de stem te

zacht, dat hoofd weer elders. We zouden het opgeschreven
moeten hebben, denken we nog.

Meestal eindigt het daar. Vergeefs en uit elkaar. Nu zijn het
de benen die gewillig wijken maar houden de

handen stil. Later is dan ook het vertrek leeg en morgen pas
de herkansing. Dan zien we elkaar.