Hoewel we dezelfde route afleggen, is er niemand.
Niets in de bocht van de weg, niets bij

thuiskomst. Hoewel we hetzelfde tempo aanhouden,
houdt niemand ons bij, haalt niemand ons in.

Zelfs het kind op het fietsje met zijwieltjes niet, hij
blijft rondjes rijden op het kerkplein. Het

uurwerk is uit de toren gehaald, we kunnen niet meer
meetellen, we zijn er niet al bijna of nog niet

helemaal. In het lege huis staat de kachel laag, de
ruiten zijn koud, zwart glimt het niets

ons tegemoet. Het ruikt naar vroeger, naar koffie ook
en naar onszelf. We halen onze neus op.

We zijn niets veranderd en toch. De takken van de bomen
wachten op onze groet. Hand tegen het glas.