De bakker zegt ‘ik ben in de bloei van mijn leven’. Goed,
zeg ik, dan ben ik het ook. Ik bedoel dat als je je

kunt herinneren hoe hij in een te strak zwembroekje bij de
kleedhokjes van het zwembad posteerde, je

ongeveer even oud bent. Hoe doet hij dat nu? Heeft hij een
vaste plek achter de kerk waar een aantal

doornstruiken hem beschermen? Fluit hij vanaf zijn bakfiets
en neemt hij iemand achterop? Voor in de

mand? Je woont daar toch niet meer, vraagt hij, nee, zeg ik
maar ik loop graag om voor jou. Ook dat is

hetzelfde. Eens sneed hij de broden overdwars voor me en
rolde ik ze op met zalm ertussen en romige kaas,

de gebroken soepstengels verdwenen in de handen van mijn
kinderen. Nu zegt hij bij één gebakje, ‘nog iets anders?’