De hele weg terug naar huis doe ik alsof hij nog aan mijn
hand hangt en mijn hand zo af en toe

zijn rugzakje recht trekt, als grapje om de lantaarnpaal
draait, zijn handje even los om op de

oversteekknop te drukken en dan weer als vanzelfsprekend
terugglijdt in de mijne. Doen alsof is het

eigenlijk niet omdat het gevoel altijd blijft: dat je iets wilt
zeggen bij de volgende zebra omdat hij

luistert en omdat er nog meer bloemen op mijn pad hangen
waartegen zijn neusje botst zodat je

automatisch bukt onder een laaghangende tak. Wie brengt
mij weg, zegt zijn broertje, en ik wapper met

mijn rechterhand maar hij moet een andere kant op, hij huilt
gewoon van gemis. Dat kan ik natuurlijk ook doen.