Twee aan twee blijven ze achter mij. Het tempo onderhevig aan
de toon, de fietsmandjes leeg maar achterop de

identieke jasjes en de petten diep tegen de neus en daartussen
nog een zonnebril. Dan komt het moment van

inhalen, bellen, vaart minderen terwijl het gebabbel luider wordt.
Een bepaalde moedeloosheid overvalt me.

Bloesjes wapperen in de wind, het weiland waait, kleurvakken
rechts, een stroompje links, een laag vliegende

vogel, reikhalzend geschreeuw, een bankje met dezelfde fietsers,
de voertuigen tegen de prullenbak, een losse

hond, een pet op de knie, zij schenkt de koffie, hij drinkt. Het pad
versmalt, een schaduw bij een jong boompje, de stad

lonkt. Eerst als ik thuis ben lees ik “ga je mee fietsen, doen we
koffie onderweg” en schud ik grimmig het hoofd.