“Vaar je wel?”, vraagt meisje X. en ik denk aan loom achterover-
hangen terwijl ik niet zwemmen kan, trossen los

en de kapitein, slapen in het laadruim en bukken in het vooronder.
Al die attributen kun je bezitten zonder de

noodzakelijke en levensreddende kwaliteiten. Hoe ik wijdbeens
achter het roer stond en de koers aanhield of

overvallen door zoveel ruimte, grijs en licht bijna huilde omdat
het teveel was. Hoe hij dan me troostte, met

ruwe hand mijn vingers losmaakte van het hout, me opschoof en
met de andere hand onder mijn shirtje liet weten dat

er straks een walkant zou zijn en een inham, wat riet en vissen,
een vuurtoren misschien en dertig eenden en alleen

het uitzicht in een rond raampje met ondergaande zon en het niet
belangrijk meer was wat ik kon maar wat ik deed.