Vroeger waren er meer kaders. Ging je twee keer met iemand
naar de bioscoop, had je verkering. Hield hij

je hand vast bij het oversteken en niet alleen achterin de zaal,
dan was hij betrouwbaar en kandidaat voor

meer. Was je boven de vijftig, je droeg geen mouwloos bloesje
meer en rokjes eindigden ver onderaan.

Gedichtjes rijmden, vaders waren sowieso schimmige figuren
en voor alles gold dat als je je best deed je er wel

kwam. Waar dan ook. Ergens. Dat bekende puntje uit je mond
werd een dikke tong, een hand stopte je in een

broek, je nam een mini versie van een broek en bloesjes waren
voor de verkleedkist en de buurkinderen.

Je verstopte je moeder, films keek je vanaf een zachte bank en
het liefst alleen zodat je er lekker bij kon janken.