Als ik één vinger nat maak om de verloren hagelslag te vinden,
drukt hij een spuughandje op zijn

beschuitje. Het is niet slim natuurlijk om over vroeger te praten,
waarin alles ondersteboven werd gelegd op een

moment dat ik even niet keek. Hetzelfde geldt waarschijnlijk
voor het dragen van zwart, het

adem inhouden bij hun bukken op een brug zodat ook het kleinste
visje gezien kan worden, het handjes wapperen naar

een blaffende hond, het uitleggen van het woord ‘kabaal’ of hoe
klein hun moeder vroeger was. Het voordeel van

alles is wel dat de een nu een brilletje draagt en plotseling ziet
hoe ik werkelijk ben. Dat samen met het dauwdruppeltje

op een uitlopend moestuintje, de lege lucht en de tweede hond
en wat chocola halverwege mijn nek.