De overkant, zo dichtbij, is niet meer zichtbaar. Behalve hier
en daar wat roods, houden de uitgevouwen bladeren

de huizen tegen, de bewoners in het bos, de auto’s verstopt.
We wonen hier alleen, komen niemand meer

tegen, horen geen deuren dichtslaan en honden blaffen, de
derde boom links achter is nog buutvrij en de

tweede ook. We kunnen rustig ons kleed uitspreiden en gaan
liggen, er valt alleen wat bloesem naast ons, een

vogel zingt, onzichtbaar hoog, het licht tuimelt. Als we ons
omdraaien ruikt de aarde, het gras kriebelt, lang

sliepen we niet zo vast als daar. Er zijn nieuwe paden, slingerend
als wortels van de grootste boom, zacht ruisen

de cijfers en bij tien hoeven we niet te stoppen, alles dat zich
verstopt is eetbaar en kleeft aan onze handen.