Vier woorden die hem verontrusten deelt hij in de nacht. Het
zijn er meestal meer. Ik leg mijn mobiel tussen

de lakens. Het is een keurig gerangschikt geheel, het zegt niets
over de ochtend. Opstaan met meer dan dat.

Ik verwijder de woorden, maak nieuwen, fiets traag en zie de
witte vogels duiken, wil hem aanwijzen hoe

de weg hier vroeger kromde, hoe er riet stond tussen water en
steen, hoe de molens draaiden, hoe de vissen

zwarte vlekken vormden. Hij weet nog niet alles. Er zal altijd
een gebrek blijven, een leegte in handelen, een

niet kunnen bevatten, een noodzaak die overbodig leek, ooit.
He, zegt hij, het waren maar vier woorden, hij

verkleint zichzelf. Yep, zeg ik, en tel zes mensen onderweg
waarvan een met het overhemd open.