Als zoveel vaker staan we in het ouderlijk huis, in de gang waar
we voor onweer schuilden en onze schatten

vasthielden, en organiseert mijn moeder een overlevingstocht
die begint met het kijken door de beslagen vensters

waarachter een maanstand haar het verloop van de buien schetst.
Dit keer heeft ze mijn baby’s onder haar armen,

strak gewikkeld in doeken alsof ze allemaal rond deze tijd in een
kribbe hadden gelegen en daar nodig uit moesten

en naast die maan een aantal sterren eigenwijs twinkelen. Ook
zonder dat weet zij de weg. De vaders zijn hoe

dan ook afwezig. Ik weet niet wat ik doe behalve leunen tegen een
vochtige wand en haar in de gaten houden, zij

is maan en ster ineen voor mij en als zij gaat rennen, doe ik dat
ook, alleen met eindeloos veel kleinere stappen.