De motorrijder achter me zegt ‘toe maar’ en dat hij dezelfde
bocht neemt. Zomaar neig ik tot afstappen en bij

hem achterop klimmen, wijde benen over de enorme zijtassen
en misschien wel genoeg daarin voor onderweg.

Een vage aanduiding en dan misschien het land verlaten, deze
verloederde en onbegrijpelijke wereld. Twee

tellen later zit hij tussen de oudere mannen op het bankje voor
het park terwijl ik in de rij schuif achter een

mevrouw die heel duidelijk niet van boodschappen houdt. Uit
haar tasje haalt ze netjes, zakken, opgevouwen

hulpmiddelen om dan zorgvuldig en een voor een het pad vrij
te maken. Onze afgedekte monden zuchten.

Buiten zal ik de mannen vragen op te schuiven, de baal tabak
door te geven en wijzen naar de ganzen in het groen.