De man achter mij heeft altijd mazzel, tenminste dat beweert
hij, grijnzend, iets van een engel op m’n schouder,

vult hij aan. De kassière kijkt naar mij alsof we allebei tegelijk
wachten op het wonder van de zorgvuldige en

geslaagde landing. Terwijl hij zijn bier afrekent, elke dag twaalf
flesjes, twijfelen wij tussen de bananenboom of

de dertig rozen, allebei in de aanbieding. Dat kan je niet tillen,
zegt de man terwijl hij de blikjes bovenop zijn

engel zet, en kijkt naar de boom. Bovendien, zegt hij, zoveel
bananen zie ik niet. De rozen laten ondertussen

hun blaadjes vallen. Heb je je bikini al klaarliggen, vraag ik
de nog wachtende kassamevrouw, omdat ik haar

nog aan die feeërieke verschijning zie denken, met heimwee.
Ze gromt, eerst zien, dan geloven, zegt ze.