Mevrouw de B. zal denken dat ik de nicht uit Canada ben of
de caissière van het plein in West. Ze zal even

trekken aan mijn haar en zoals iedere keer niet begrijpen dat
ik het niet kleur, zelf lijkt ze zo oud als het niet

rood is en rood gaat goed met roze en de bloemen uit haar
sjaal. Ze had iets met de tuinman, beweerde ze

nu, hij bracht haar dahlia’s met beesten erin, kende ik die
bloemen, ze waren uit een ander tijdperk. Mijn

vader schoffelde ze per ongeluk om, grinnik ik. Dan heb je
ook geen beesten, zei ze. Zag ik

R. nog wel eens, die had toch ook jaren daar gezeten, maar
R. had nooit aan mijn haar getrokken dus

schudde ik het hoofd. Voordat ik in zo’n godverlaten land
zou gaan wonen, zegt ze dan, en roept de tuinman.