Ik heb je graag, zegt onze Zuiderbuur en zomaar is dat veel
aardiger dan welk gemis ook. De man achter me

bij de kassa rijdt tegen mijn schenen met zijn bijna lege kar,
snelheid wordt onderschat. Vier tompoezen

bibberen bij hem in een doorzichtig bakje. Mijn groente is
bruin aan de onderkant zie ik bij thuiskomst.

Een ei ligt druipend in haar doos. Dat heeft niets te maken met
die buurmannen. Weet je, zei ik laatst

tegen een kind, dat je vader altijd de inhoud controleert alvorens
iets te kopen en ze zei ja en dat het niet bij mijn

levensfilosofie past om hetzelfde te doen. Ik voelde me raar
schuldig. Ook bij dat botsen van die meneer

achter me. Ik zie u ook, verzon ik en wilde afreizen naar het
land waar poëzie een levensbehoefte is.