Zij sterft alleen. Achter glas het wuivend handje dat ze niet meer
ziet, in de gang schaduwen die niet meer bewegen,

rammelende karren die zij niet meer hoort. Ze had altijd heel veel
mensen om haar heen zoals er heel veel pannen

van het aanrecht naar de eettafel werden gedragen, ze duwde de
deuren open met haar heupen, ze kon zich

herinneren dat iedereen haar hielp, opstond, verschoof, rook onder
het deksel. Zij aan het hoofd van de tafel, het glas

in de lucht, de fles bij de tafelpoot, stemmen door elkaar, het ene
verhaal nog mooier dan het andere. Halverwege

vielen ze elkaar in de armen, kinderen lagen op schoot en droomden
en de warmte van buiten liep over in die van

binnen. Misschien dat ze dat nog gevoeld heeft die laatste uren. Lang
was dat natte kleverige handje nog zichtbaar op het raam.