Mevrouw V. draagt opeens iets blauws. Het op elkaar afgestemde
en in elkaar overvloeiende lila (roze, zegt ze

nijdig) is opeens een enorme harde vlek geworden dat doet denken
aan een schaatstrui, een wedstrijdelement

waardoor ze zeker zal winnen op de korte baan, een vergeten attribuut
van achter uit de kast, het maakt haar gezicht

innig bleek en zomaar bozer ook. Ze lijkt ook wel sneller vandaag
en neemt haar eigen tijden op: om twee uur sliep ze

nog niet maar nu, vijf voor half drie, zat ze toch echt te dutten. Ook
gaat om de zoveel minuten iets in haar af, een

piepje dat als een startschot fungeert of een herinnering aan uren in
de keuken maar omdat niets de rest stoort of

zorgen baart, doe ook ik of ik niets hoor en gebaar ik met ruime hand
hoe W. uit het boek de vogels voert uit het open raam.