Onderweg met het vergaarde huisvuil, draag ik ook de vellen
papier die al jaren in de kast met poëzie liggen,

net boven de autootjes en onder de kleurpotloden, overigens
allemaal met scherpe punt. De stapel waaruit

ik plukte als ik optreden moest, waar ik mee oefende door het
wit op mijn zwarte tafel te leggen en er dan

om heen te lopen, het ene woord voor het andere. Van elke hoek
nam ik dan een gedicht en vouwde slordig

de inhoud in een tijgermapje en deed haar in mijn tas. Zo nam ik
ze ook weer mee naar huis, een zinloze

beweging. Nu duw ik ze bij het restafval. De papierbak buiten
is overvol, dozen staan ernaast gestapeld en meeuwen

doen zich tegoed. Aan zee vervelen zij zich blijkbaar. Ik kies
voor alle zekerheid een volgende straat.