De man in het wit is heel aardig, beweer ik, zo lief zelfs dat ik gerust
mijn hele ziel en zaligheid in zijn handen zou leggen,

zelfs op dit afscheidsloze moment, om er naar goeddunken iets mee
te doen, hetzij met een definitief einde tot gevolg dan wel

een langgerekt uitstel door voorjaar in mijn aderen te spuiten, in mijn
botten de zomer, om dan met mij op de tafels te

gaan dansen. Mooi, zeggen alle appjes terug. De zon komt op boven
de zwarte resten van de stad, er hangt een

lichte regen omheen, de weg loopt oneindig door, alles is vreselijk
rustig. Drie in oranje gehulde mannen trekken

op hetzelfde moment een kabel door mijn straat, een beetje met tegenzin
en stevig rokend. Voor de deur liggen de stoeptegels

als een altaar opgestapeld. Een broodtrommel ligt open en toont een
bruin bevlekte peer, een mes staat rechtop.