Met een vorkje, pollepel, schuimspaan en drumstok slaat hij op
mijn knie, het bed, de tafel, de stoel, de vloer,

de knuffel, de auto, de trommel en de banjo en ik laat hem horen
hoe het iedere keer anders klinkt. Het vorkje

raspt, mijn knie dempt, de vloer klinkt dieper en donker, de auto
blikkerig licht, de schuimspaan raapt en passant

onderdelen vanonder het bed, zijn broertje, een vis, hij speelt
tegelijkertijd het bestaan onder water dat we

gisteravond begonnen met submarine en duikpak en onderwater-
camera, een verloren sok bungelt aan

de drumstok. Niet, zeg ik, op hoofden slaan of op glas want die
kunnen stuk en als zijn ouders wakker worden,

niet van ons, krijgen ze een uitvoering waarbij de kerkklok slaat
en zijn stemmetje mijn Hal Le Lu JaH schreeuwt.