Maar ik lees je, roept hij uit, alsof dat hem voor altijd vrijpleit
van alles dat hij niet doet, de man die zei dat ik

zo heerlijk over niets kon schrijven. Ik ken je, zou mijn moeder
roepen, al zijn de woorden me veel te vrij. Zij

verschoof ondertussen alles in mijn kamer een centimeter zodat
ik ging twijfelen aan mezelf. Gaat het niet

over mij, vroeg mijn vader geërgerd, en hoe talenten een generatie
oversloegen en zelf beweer ik dat er staat

wie ik ben, kijk maar, eigen schuld dus. O om over niets te kunnen
schrijven, over langzaam ontwaken, het

rollen boven op me, de kou door de deurspleet, het omheinde weiland,
de staketsels van bomen, het zwart richting

zee, hoe lang het haar is, voeten bloot door het stof, kleuren in mijn
hand die bloempartijen maken aan de waterkant.