Het is het onschuldig ziekzijn, het uitstel, het gniffelend afzeggen
van een afspraak, dat uitmondt in het houden van

een winterslaap en lopen op sokken en de hele dag niet je haar
kammen. Een soort kinderlijk verzet tegen

en tegelijkertijd vragen om moederlijke zorg, je wilt niet eten of
alleen in blokjes gesneden boterhammen, de

suiker van je beschuitje tussen je lakens, de geur van lang getrokken
bouillon, het geluid van een bezorgd iemand,

dat scharrelt rond je maar niets zegt. Af en toe een hand op je klam
voorhoofd of een schoon bedje, een liedje

misschien, de koelkast vol als je weer kijkt en de badkamer schoner
dan ooit, briefjes onder de fruitschaal en een

grote kaart tegen het vaasje op tafel. Je mag alles, je hoeft niets maar
rust vooral uit en morgen komt ze terug, morgen.