Alles heeft zijn vaste plek. De boom tikt net tegen het randje
van het raam, het stukje lucht is bijna even groot

als gisteren, de ruimte in mij teruggebracht tot het ene hart,
de wapperarmen, de stoffige knieën, het haar

torende boven de weke hals, buigend veelal, de geluiden tot
nul gereduceerd. O er is een tikkende wasmachine,

een bonkend apparaat dat aftelt tot het einde, een auto met
startproblemen geparkeerd onder de kast, twee

drie filmpjes op het kleine scherm waarin hoge stemmetjes de
holle ruimtes vullen. Terwijl hier gezocht wordt

naar tekenen van verblijf, ontstaat daar een nieuwe orde. Het
stukje lucht is bijna even groot als

de afstand tussen hand en aanraken. Glijdend naar rechts zijn
schaterlach, zwaaiend naar links de mijne.