Mevrouw K. die ook schrijven kon en in al haar roze
zachtheid is blijven steken, licht nasnikkend

en handen wrijvend, zal nooit meer bedanken voor mijn
stem. De plastic bloemen die aan de zijkanten

van haar rollator hingen, bungelen nu aan die van de heer
B. die niet gedacht had, zo zegt hij me,

zoveel van iemand te hebben kunnen houden, zo aan dit
einde van de rit. Ik mag gerust Kees zeggen

nu. Ik had zo geoefend op uw naam, zeg ik, ik op de
jouwe, zegt hij, en noemt me Sandra.

Vorig jaar stond ik op de zijkant van zijn hand; de pen
noteerde tevens de aantallen luisteraars terwijl

zij uit haar hoofd het versje uit haar jeugd citeerde: God
zou haar thuisbrengen, alleen wist ze niet wanneer.