Bij de huizen die ik passeer, zie ik mijn eigen adem nog kringelen
uit het badkamerraampje samen met de rook uit het

gestookte hout, de stoom van het troostende bad, de warmte van
een levenslange liefde; de geluiden uit de keuken

klinken nog, de geuren hangen blijvend in de voegen alsook de
misverstanden, verwijten, wensen, het speeksel, zaad,

het tranenvocht. Opgenomen door de tijd geeft ze nu pas betekenis
aan al die landverhuizingen, constructies, medestanders,

deze herinnering alsof het gisteren was. Tegelijk met het orgelspel
uit de kerk die ik passeer, hoor ik deuren slaan, het

getrippel van kattenpoten op de trap, de claxon van mijn vader als
teken van vertrek, vragen uit een naburig huis.

Er is een kind dat buiten wil spelen. Ook zie ik mezelf vergeefs
aanbellen bij mijn eigen voordeur om te smeken of zij mag.