Een lief sprak jaren geleden het verbod uit via dit medium
te communiceren met een ander dan

hemzelf en ook voor die laatste had hij liever een briefje met
bibberend handschrift, natte veeg en omgekruld

randje, een postzegel met een kus eronder en een hartje op
een bepaalde letter van zijn naam. Alles had

sowieso vreselijke gevolgen die ik me van te voren had moeten
bedenken en waarbij ik zijn noodlottige staat, want

daar was hij sinds hij zich verloor, in overweging diende te
nemen. Het was geen tegemoetkoming dat ik al

schrijvend iets verzon, het huishoudelijk noemde of ‘vader’,
verwees naar het weer of een gunstiger jaartal,

tussen de regels was alles veel duidelijker dan hij het beleefde,
zie het noodlot en het zijn en de vlek onder de zegel.