Door alles op te schrijven weten we voorgoed hoe het
voelde, niet per se hoe het was, de werkelijkheid

ligt ergens tussen beide. Het herinneren is discutabel.
Zij beweert stellig dat we daar waren,

de zomer nat, het huis blinkend van de regen, kinderen
met blote voeten kletsend door de gangen.

In de hal opgestapelde torens van zijn bezittingen, een
trui tussen de kostbaarheden, wat was

er nu eigenlijk van waarde als je toch ging, wat papieren
tussen de lp’s, munten nog in een gebarsten

beker. Tegen het raam zijn zwarte gestalte die rokend
stond te wachten tot hij binnengelaten werd.

Dat we dat niet wilden: we bleven spelen in de hal en
verzonnen ons een permanente schuilplaats.