In slaap te vallen met hun geluiden die door het tochtig
trapgat naar boven dwarrelen als wensballonnen die

met opgetogen gezichten opgelaten worden boven al die
dagelijkse beslommeringen, stemmen die

fluisteren vanaf het moment dat zijn ademhaling rustig
wordt en hij mijn hand loslaat en ik

de knielende positie verruil voor hoog op de tenen sluipend,
thee in zacht rinkelende kommen op schoot, weet

je nog dat ik alle dingen in mijn kamer met garen aan elkaar
verbond, zegt zij, en ik, weet je nog hoe ik zei dat

je nooit meer alleen zou zijn, en dan, heb ik al die draadjes
doorgeknipt eigenlijk, en te rusten in die

veilige wetenschap voor altijd daar te zijn, vastgeknoopt
met strikjes op de uiteinden van mijn bestaan.