Op de plek waar hij zat ligt zijn kussen en als een vergeten
jurkje ligt daarop mijn bundel en door

de foto op de omslag ben ik meteen terug op het erf waar
wij speelden, niet tegelijkertijd maar wel

de hoeken en nissen delend, de spinrag en damp, beiden
uitgesponnen boven de dierenlijven, de

vieze muren, het opstapje naar de keuken waarlangs de
blubberlaarzen en klompen, de geuren van mest

en schuimende melk, en toch zit ik tegenover hem en heb
het over niets, hij is een rondje om nog, hij

zal zo wel verschijnen maar zij huilt en zegt dat het zo leeg
is en dat is de reden dat ik zwijg, natuurlijk, hij

is misschien wel bij je vader, zegt zij nog en onhandig zie
ik ze de koeien uit het land halen, hun petten scheef.