Straks zijn alle randfiguren op: tenminste een van de nog
genoemde mannen uit de laatste bundel wiegt
zich al zachtjes in de armen van de dood. Zijn groot lijf
ligt in de achtertuin tussen de reeds vertrokken
hazen, kippen en mijn vader, zwaaiend nog naar de sterren
boven hem en langzaam lachend om het
potsierlijk geheel: die onhandigheid toch ook van dat vallen
en vooral dat blijven liggen daar, geen beweging
meer dan dat zwaaien en vertrekken van de mondhoek. We
zaten onder tafel eens en deelden een
taartje van een tante en voelden ons veilig tussen de gladde
kousen en hakken, de mannen op sokken, de
klompen bij de deur, de geanimeerde stemmen van familie
die zich nu opmaakt voor zijn komst hier boven.
Niemand behalve ikzelf die wist dat ze in de hoeken van
dit papier weer zouden leven.
(In herinnering aan neef K. die – zo bleek later – vannacht overleed)
Reacties door alja
vaak ongewild
dank Frank
het verkeerde perkje
bij alles dat W. vertelt, zegt hij 'maak daar maar ...
hoe lief tegelijkertijd
dank Leonore
de 2e column voor de site van Pom Wolff
Hij is er nog, speelt piano en leest! Dank voor ...
mijn veiligheid
ik houd in alle opzichten meer van het suggestieve, x