Hij vraagt hoe het met de liefde is. Ach de liefde, ik probeer
een gedicht, zeg ik maar nee, zegt hij, de

liefde en ik zie hem heel dichtbij glimlachen. Ik hang mijn
jurken op motief, zeg ik maar hij weet dat

alles op zwart en zwaar hangt, de kanten niemendalletjes bij
de uitgerekte v-snijdingen, de franjes tegen

de veertjes, de weggesneden repen tegen de blanke huid, de
inkt ergens anders dan op dit papier. De liefde,

bedelt hij. Ik lig onderop. Ik stop. Wist je dat rokken ruisen
als je eruit stapt maar niet als je ze

over je hoofd gooit, aarzel ik nog. Heb je wel eens met je
ogen dicht geteld hoeveel stappen het waren voor

dat achterovervallen en zwaar hangen boven en diep in mij
en de koelte van, de koelte van dit papier?