De bloedkoralen armband had in haar pols gesneden.
Het teveel aan vocht had zich in haar

ledematen opgehoopt als voorraad voor een winter.
Zelf had ze alles ontkend terwijl ze

tezelfdertijd meteen accepteerde dat het haar tijd was.
Net zo voorspellend als het einde van haar

vader. Toch legde ze ingestraalde houten stokken onder
haar bed, dronk blauwe drankjes met de

smaak van azijn en overlegde met haar Heer. Ze fietste
nog naar het dorp, zong op de zondagmorgen,

raapte eieren uit het hok en verkocht ze, sopte de kale
koude vloeren en breide een vestje dat

nooit meer zou passen. Ze sprak nergens over, ook niet
die laatste dag. Ze hield haar sieraad om.