Dromend dat we in verkleedkleren rondlopen, mijn kinderen
en ik, het patroon van de geel met zwarte doek uit de
schatkist van hun jeugd, de paarse tule, de

zwart doorzichtige blouse waarop gekleurde roosjes en de
wijd uitlopende broek uit mijn hippietijd, en verdwalend in
de nieuwbouw, stegen tussen huizen door waarin

we achter elkaar maar cirkelen. Zo nu en dan kom ik hem dan
tegen: hij is nieuw en donker, klein en elegant en elke keer
tuit hij zijn lippen, ik loop voor hem om en

eindelijk dan is er een ruimte, een clubhuis waar op een tafel
foto’s liggen waarop wij zichtbaar zijn: ik draag een zwarte
kanten jurk, ruisend met daarover een

lang gebreid vest en heb blote voeten in hoge schoenen en
de geel met zwarte doek ligt over zijn hoofd en wacht tot het
weggetrokken wordt, blijkbaar. Het is

ver in de ochtend als ik wakker word en ik voel me schuldig:
ik versliep mijn productieve uren, mijn zonnestand, mijn
stille straat nog, mijn ritueel, maar mijn kinderen slapen.